In deze tijden is er een noodzaak aan dichters die hun woorden bezield kunnen laten zijn door een onzichtbare, onbevattelijke werkelijkheid; een werkelijkheid die ons niettemin niet vreemd is en die voelbaar gemaakt kan worden door liefde. Een dichter zou een leerling van de liefde moeten zijn, ongeacht welke religieuze traditie hem of haar beïnvloedt, want een traditie loopt altijd het risico teverstenen.
Een deel van dit boek werd geschreven in het Benedictijns klooster in Chevetogne waar de toewijding van de monniken grote invloed had op Arthakusalin, Ordelid van Triratna. Poëzie kan liefde levendig houden. We kunnen de kunst van het religieus zijn opnieuw ontdekken, het onbevattelijke, het mysterie.
Arthakusalin beschrijft hoe hij in zijn dagelijks leven soms worstelt met ingesleten gevoelens van tekort en hoe dit zijn kijk op mens en wereld diepgaand bepaalt. Toch is er een andere mogelijkheid, ademen in blauwe lucht, leven in een grotere ontspanning, niet meer zo vasthangen aan zienswijzen en openstaan voor een werkelijkheid die groter is dan we op het eerste gezicht vermoeden.
Er wordt getoond dat “leegte” niet iets abstract is maar een levendige zienswijze van het hart waarin alles wat leeft als gemeenschap kan ervaren worden, waarin niets vaststaat, waarin een overvloed te ontdekken valt aan wijsheid en mededogen, waarin je een relatie met het Onnoembare kan aangaan. Het zou onszelf en de wereld beslissend kunnen veranderen.