Eckhart leefde van ca. 1260 tot 1328. Al jong treedt hij in bij de dominicanen in Erfurt in Thüringen, wordt daar na verloop van tijd prior, kloosteroverste, gaat in Parijs studeren. verwerft daar de titel van magister, en staat daarna bekend als Meister (van magister) Eckhart. Terug in Thüringen wordt hij gekozen tot provinciaal van de dominicaanse provincie Saxonia, die Noord-Duitsland en Noord-Nederland omvatte. Na een tweede verblijf in Parijs wordt hij belast met de zielszorg van een zestigtal vrouwenkloosters tussen Bazel en Keulen; in die tijd heeft hij vermoedelijk in Straatsburg gewoond. In 1323 gaat hij naar Keulen, waar hij verbonden was aan het Studium Generale, de dominicaanse universiteit aldaar. In die tijd preekt hij ook in Keulse kloosters, niet alleen in zijn eigen klooster maar ook bij benedictinessen en cisterciënzerinnen. In die tijd komt hij in de problemen: zijn ideeën zouden ketterse trekjes hebben. Uiteindelijk worden in 1329 – dus na zijn dood – 28 uitspraken van hem door de paus veroordeeld.
In zijn late preken neemt Eckharts ‘scheppingsmythologie’ een belangrijke plaats in. De NBV-21 zegt in Genesis 1 dat er voor alle tijden de oer-chaos was. Bij Eckhart begint het met iets dat je een zwart gat mag noemen, waarin alle mogelijkheden van de schepping nog sliepen. Dat noemt Eckhart in zijn latere preken de godheid. Iets soortgelijks kent de joodse mystiek, daar heet het oerbegin ein sof, ‘zonder eind’. Op zeker moment treedt die godheid naar buiten en ontvouwt zich als de drie-ene God van het traditionele christendom: Vader, Zoon en Geest. Zoals Eckhart in de preek Vrees hen niet die jullie lichaam willen doden zegt: daar ontstaan, wordt God. De schepping van deze wereld volgt daarna. Daarbij gaat de oorspronkelijke eenheid verloren in de veelheid van de dingen. Maar gedreven door de geest verlangen we terug naar de oertoestand. Daar ontwordt God weer en gaat Hij weer op in de oereenheid van de godheid.
Eckhart stelt dat proces voor als cyclisch: we kunnen het allemaal steeds weer meemaken, het ervaren van de oorspronkelijke eenheid in en met God. Dat mag je een mystieke ervaring noemen. Daardoor gesterkt kunnen we weer het leven in. Enzovoorts. Zo vormt God onze oorsprong en ons einddoel. Een perpetuum mobile met als oerbegin de oorspronkelijke eenheid in de godheid, vandaaruit de wereld in, weer terug naar de godheid enzovoorts.
Eckhart probeert in zijn opvattingen het orthodoxe midden te houden tussen de grote ‘ketterijen’ van zijn tijd, het dualisme van de katharen en de losbandigheid van de aanhangers van de Vrije Geest. De laatsten meenden God te kunnen worden en zich dan alles te kunnen permitteren. Eckhart zegt echter in een van zijn preken:
Nu zeggen sommigen: ‘Heb ik God en de liefde van God, dan kan ik alles doen wat ik wil.’ Dat woord begrijpen zij verkeerd. Zolang je in staat bent iets te doen dat tegen God en Zijn gebod indruist, heb je Gods liefde niet maar je kunt door te doen alsof je die wel had de wereld bedriegen.
De dualisten meende dat deze wereld geschapen door de kwade kracht, die soms gelijk wordt gesteld met de god van het Oude Testament. Zij geloven dus dat er niet één oerprincipe is, één schepper van hemel en aarde, maar twee: het goede en het kwade. Het aardse, lichamelijke, is dan ook fout en men dient zich ervan te verlossen door ascetisch te leven. Het orthodoxe christendom houdt zich aan Genesis 1: God is de schepper van hemel en aarde, en de schepping was oorspronkelijk goed.
Hoezeer Eckhart zich tegen de dualisten kantte, blijkt wel uit de volgende passage:
Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? die zou, als het kon antwoorden, niets anders te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt doordat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf. Daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven. Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.
Er is geen spoor van afwijzing van deze wereld, alleen maar levensvreugde.
Dualisten zijn ook vaak gnostici. Dat woord komt van het Griekse neefje van kennis, gnosis. De gnostici meenden over een geheime kennis te beschikken, die alleen voor ingewijden was weggelegd. Ze zijn bekend geworden door de vondsten in Nag-Hammadi in Boven-Egypte, waar onder meer buitenbijbelse evangeliën ontdekt zijn zoals dat van Thomas. Hedendaagse dualistische gnostici zijn de Rozenkruisers.
Eckharts geschriften hebben een lange nawerking gehad. Filosofen als Schopenhauer, Heidegger en Michel Henry zijn evident door hem beïnvloed en de in het Duits schrijvende joodse dichter heeft naar aanleiding van een late driekoningenpreek van Eckhart, Sta op, verhef je, Jeruzalem, wellicht in 1326 in Keulen gehouden, een gedichtendrieluik geschreven. Bovendien hebben Japanse zenboeddhisten in hem een zielsverwant herkend.
In onze tijd is er veel belangstelling voor Eckhart. Er wordt veel over hem geschreven, ook in wat men noemt esoterische kringen, op allerlei plaatsen komt men bijeen om zijn teksten te lezen. Dat kunnen mensen zijn die wel affiniteit met het christendom hebben maar grote problemen met dogma’s als de zondeval, die de mens geneigd maakt tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed, mensen die niet uit de voeten kunnen met een letterlijke lezing van de Bijbel maar wel geboeid zijn door een andere laag, mensen die oog hebben gekregen voor de universaliteit van Eckharts boodschap, vooral door de raakpunten met het boeddhisme.