/

Het Rode Boek – Carl Gustav Jung

Jung zet alles wat hij in zijn binnenwereld tegenkwam in het kader van wat hij ‘De nieuwe religie’ noemt. ‘De jaren, waarin ik de innerlijke voorstellingen volgde,’ zo schrijft Jung, ‘vormden de belangrijkste tijd van mijn leven.’

‘Mijn volledige latere werkzaamheden,’ zo schrijft Jung, ‘bestonden uit het bezig zijn om dát verder uit te werken.’ Op 5 januari 1922 voerde Carl Gustav een gesprek met zijn ziel over zijn roeping: het formuleren van een nieuwe religie op basis van deze innerlijke voorstellingen, op basis van zijn dromen.

In het proces dat daarna op gang kwam noteerde hij al zijn dromen, ervaringen en inzichten. Het waarnemen van zijn droomwereld wijdde hem in de geheimen van de menselijke psyche. In het Rode Boek doet hij verslag van een periode van een levenscrisis, waarbij hij zich overgeeft aan een diepgaand innerlijk proces, waarbij hij uiteindelijk zijn eigen ziel ‘hervindt’. Jungs dromen worden z’n belangrijkste gidsen op weg naar het ontdekken van de essentie van het Leven.

In de wereld van de droom ontmoet hij Atmavictu (de adem des levens), Philemon (de oude magiër), en Izdubar (de stier-mens). Zo wordt Philemon een gids die hem helpt Jung zijn ervaringen te integreren en in een nieuw begrippenstelsel onder te brengen. En wat is de zin van dit alles? In de nieuwe religie gaat het over het ten volle ervaren van onze wezenskern. Op het moment dat iemand bewust contact heeft met dit Zelf, ervaart hij/zij zichzelf als heel en verbonden met het Leven, met een hoofdletter.